Tegendraadse richtingen

M.C. Escher (1898 – 1972)
Klimmen en dalen, 1960,

Wetenschap en kunst als elkaars gelijke te beschouwen is geen vreemde gedachte. Zoals de Nederlandse kunstgeleerde Samuel van Hoogstraeten in 1687 stelde: ‘De Schilderkonst is een wetenschap. Om alle ideen, ofte denkbeelden, die de gansche zichtbaere natuer kan geven, te verbeelden en met omtrek en verwe [lijnen en kleur] het oog te bedriegen.’

De Nederlandse graficus Escher bracht kunst en wiskunde samen. Zijn kunst voegde een menselijk element toe aan abstracte wiskundige ideeën. Eerst geïnspireerd door islamitische geometrische kunst op de tegels van het Alhambra, gelegen bij de stad  Granada in Andalusië, zuidoost Spanje en later door andere visuele illusies. 

Escher maakte veel prenten met regelmatige vlakvulling, volledig gevuld met gelijkvormige figuurtjes die elkaar nergens overlappen. Zijn gravures verbeelden vaak onmogelijke constructies, studies van oneindigheid en in elkaar passende meetkundige patronen, vlakverdelingen die geleidelijk in volstrekt verschillende vormen veranderen zoals de Penrose-trap. Deze is een optische illusie en een onmogelijk voorwerp bedacht door de Britse wis- en natuurkundige Roger Penrose. Op de trap lijkt het mogelijk een rondje omhoog of omlaag te kunnen lopen, om weer op dezelfde traptrede terecht te komen. In drie dimensies is het dus een onmogelijke figuur die is ontstaan door in de twee-dimensionale tekening te spelen met het perspectief.  Hij raakte geobsedeerd door regelmatige, herhalende patronen die schijnbaar tot in het oneindige doorgaan. Wiskunde kan mooi zijn en Escher bewijst het.

Auteur:

R.F. Daceri